Tekst: Nienke Beintema | Fotografie: Dieuwertje Bravenboer
De wereld verandert razendsnel. Technologie speelt daarin een cruciale rol, van IT tot operatierobots en van precisiemedicijnen tot ‘slimme’ landbouw. Niemand weet welke innovaties er straks nodig zijn om de steeds complexere vragen te blijven oplossen. Hoe leid je daar dan nu ingenieurs voor op? Hoe ga je de breedte én de diepte in, zonder studenten en docenten te verstikken? Aan tafel met een student en een onderwijshoogleraar in deze eerste 4TU.techtalk.
De kranten staan bol van de beklemmende ontwikkelingen. Natuurlijke hulpbronnen raken op, de afvalberg groeit, de zeespiegel stijgt en er woedt een pandemie. Maar hier aan tafel zitten twee optimisten, een twintiger en een veertiger. Jazeker, ze zien de problemen. Maar ze zien vooral ook de mogelijkheden. En de ontwikkelingen in de goede richting.
“Moet je kijken wat er voor moois is gebeurd in de afgelopen tien, twintig jaar”, zegt Perry den Brok, voorzitter van het 4TU Centre for Engineering Education (4TU.CEE). “Mede dankzij veranderingen in het onderwijs.”
Ook de studenten zijn met hun tijd meegegaan, vindt Lieke Pullen, student Biomedische Technologie aan de Universiteit Twente. “Ze zijn zich steeds meer bewust van hun rol in de maatschappij en wat ze moeten doen om die te gaan vervullen.”
Maar de balans is fragiel. Studenten en docenten moeten steeds meer ballen in de lucht houden. En dan is het onderwijs door de coronacrisis ook nog eens radicaal op zijn kop gezet. Het 4TU.CEE volgt die ontwikkelingen op de voet, aldus Perry. De sleutel, zo weet hij, ligt in het zoeken van verbindingen. “De toekomst is ongewis, maar wat we wél zeker weten is dat we voor een aantal grote uitdagingen gesteld staan die je niet vanuit één discipline kunt oplossen”, zegt hij. “Je hebt specialistische ingenieurs nodig, maar ook ingenieurs die de verbindende rol spelen. Ingenieurs die goed kunnen communiceren, ook buiten de universitaire wereld, en die goed kunnen samenwerken.”
Lieke heeft dezelfde ervaring, als voorzitter van de koepel van Twentse studieverenigingen. “Ingenieurs moeten vooral heel flexibel zijn”, zegt ze. “Niet alleen in technologisch opzicht, maar juist ook op het vlak van hun soft skills. En ze moeten kritisch kunnen evalueren: wat gaat er goed en waarom, en wat zou er anders moeten?”
Perry: “En zich steeds blijven ontwikkelen. Steeds blijven bijleren.”
Onze studenten krijgen veel keuzeruimte om verbanden te leggen met andere disciplines, ook met ethiek en sociale wetenschappen. En ze werken aan echte en uitdagende casussen, waarbij al die aspecten aan de orde komen.”
Wordt het onderwijs niet te vol?
Lieke: “Ja, dat risico bestaat. Veel studenten vinden het moeilijk een gezonde balans te vinden. Je moet erg stevig in je schoenen staan. Er zijn zóveel keuzes, je kunt zóveel doen. Niet alleen binnen de studie is er veel keuzeruimte, maar ook daarbuiten kan er van alles. Je moet dus heel goed weten wat je wilt bereiken en hoe. En waar je grenzen liggen. Van mij mogen de TU’s daar meer aandacht aan besteden.”
Perry: “Dat ben ik met Lieke eens, maar we worden daar al wel steeds beter in. Vroeg in het programma laten we onze studenten al nadenken over wat voor ingenieur ze willen worden en welke keuzes daarbij horen. Tegelijkertijd realiseren we ons ook dat niet alles in de opleiding kán. Een deel zul je in de praktijk moeten leren, bij een bedrijf of in een lab of voor de klas. Dat zie je nu ook terug in de opleidingen: via bijvoorbeeld challenge-based onderwijs werken studenten aan opdrachten uit het bedrijfsleven of de maatschappij. Sommigen werken al bij een bedrijf tijdens hun studie. Of ze staan al voor de klas. En andersom blijven ze cursussen volgen als ze al zijn afgestudeerd.”
Niet alleen studenten ervaren stress door de steeds grotere complexiteit van de vraagstukken; ook voor docenten is de werkdruk hoog, merkt Perry op. De meesten werken veel meer dan hun contract voorschrijft. “Ik maak me daar wel zorgen om”, zegt hij. “Ook omdat er nog een beetje een taboe op rust, op praten over je mentale gezondheid.”
Maar ook daarin wordt vooruitgang geboekt, eveneens in 4TU-verband. “Het antwoord ligt in differentiatie”, zegt Perry, “zowel voor studenten als voor docenten. We moeten studenten een individueler programma aanbieden, zodat ze niet allemaal door dezelfde hoepeltjes hoeven te springen. En we moeten zorgen dat docenten niet alleen meer worden beoordeeld op hoeveel ze publiceren of hoeveel cursussen ze geven. Nee, we moeten ze ook beoordelen op hun skills, en daar moeten ze keuzes in mogen maken. Hoe goed zijn ze in studenten begeleiden? In onderwijs innoveren, collega’s coachen, goede leeropdrachten bedenken? Dat initiatief rond excellent onderwijzen loopt al een tijdje binnen 4TU, en we merken nu dat ook andere universiteiten het oppikken.”
Worden docenten niet heel moe van die continue onderwijsvernieuwing?
Perry: “We vragen wel van ingenieurs dat ze hun vak voortdurend moeten vernieuwen, omdat de maatschappij daarom vraagt. Waarom dan niet van docenten? We moeten ze er wel goed in ondersteunen. De universiteiten die niet met hun tijd meegaan, die bestaan in het ergste geval straks niet meer. Het klinkt misschien een beetje cru, maar het is ook niet erg als mensen uit het onderwijs weggaan als dit niet meer bij ze past. Dat zie je in het bedrijfsleven ook. En als we het tegen onze studenten zeggen, dan moeten we het zelf ook doen: creatief en flexibel zijn, kritisch denken, systeemdenken, risico durven nemen, persoonlijk leiderschap ontwikkelen.”
Lieke: “Wij weten dat ook: we houden zelf onze leerpunten bij. Onze doorgroeimogelijkheden. Het wordt steeds normaler: dat je voortdurend aan zelfanalyse doet.”
Tijdens de coronatijd is die ontwikkeling in een stroomversnelling gekomen. Plotseling moest al het onderwijs online gebeuren. Docenten moesten hun colleges opnieuw uitvinden, studenten hun manier van studeren. “De rector van de WUR zei onmiddellijk tegen me: ‘Dit is één groot experiment, waarin we nu terechtkomen. Wat heb je nodig om dat te onderzoeken?’”, vertelt Perry. “We zijn meteen aan de gang gegaan. Ook Twente en Eindhoven zijn al bezig met evaluaties, in Delft loopt er een onderzoek onder promovendi. In Wageningen volgen we nu de ontwikkelingen binnen meer dan 1.200 vakken.”
Komt daar al wat uit?
Perry: “Ja. De hoofdlijn is: zowel studenten als docenten vinden online onderwijs niet ideaal. Tegelijkertijd zeggen beide groepen dat het eigenlijk best goed gaat. De angst was dat het niveau van het onderwijs en de tevredenheid van de studenten omlaag zouden zijn gegaan, maar dat bleek niet zo te zijn. Er zijn natuurlijk wel dingen die online niet werken, zoals labwerk en stages. Maar iedereen blijkt druk bezig met alternatieven. Wel zien we dat de stress en de eenzaamheid zijn toegenomen. Gemiddeld dan. Er zijn ook mensen die nu juist opbloeien.”
Lieke: “Er zijn ook goede dingen uit voortgekomen. Veel docenten nemen hun colleges nu bijvoorbeeld op. Je kunt ze nu later nog eens terugkijken. Docenten kunnen ze ook in volgende jaren weer gebruiken. Dat verlaagt hun werkdruk en zorgt voor meer continuïteit. Docenten kunnen ook colleges uitwisselen met andere universiteiten, ook internationaal.”
Perry: “Docenten worden er creatiever van, ook in hun toetsing. Als je online toetst, kunnen studenten dingen opzoeken, maar is dat erg? Niet als je meer begrips- of toepassingsvragen stelt.”
Lieke: “Of essays laat schrijven.”
Perry: “Als je de ICT puur ziet als een vervanging van het klassieke college, dan is het inderdaad een verarming. Maar wij denken binnen 4TU.CEE nu gericht na over hoe we het juist tot een verrijking kunnen maken. Wat moet er beslist op de campus gebeuren, en wat kan er best online? En we zijn tips aan het uitwisselen: welke goede tools zijn er bijvoorbeeld voor interactie en toetsing? Ja, ik zie zeker wel kansen om het onderwijs blijvend beter in te richten.”
Kortom, zo concluderen beiden: de ingenieur van de toekomst is flexibel en staat open voor verandering. Hij of zij onderzoekt alles en behoudt het goede, is positief en oplossingsgericht. “En leert van tegenslagen”, zegt Lieke. “Die moet je durven evalueren.”
Perry: “Het is het idee van brilliant failures. Als je je mislukkingen mag vieren, dan durf je ook risico te nemen. Natuurlijk, je moet niet in de rondte experimenteren, zeker niet in het onderwijs. Je moet wel vooraf onderbouwen waarom je iets doet, en dan dus goed evalueren. En durven concluderen dat bepaalde dingen niet werken. Maar dat weet je dus pas als je durft. Die onderzoekende houding, die kenmerkt niet alleen de beste ondernemers, maar ook de beste onderzoekers en docenten.”
Lieke: “En de beste studenten.”
Perry: “Precies. En dat zien we allemaal steeds meer. Er gebeurt allerlei leuks binnen de TU’s. Het is één grote speeltuin voor mensen die hart hebben voor onderwijsvernieuwing.”