Onderzoekers van TU Delft nemen staat van Zeelandbrug onder de loep
Onderzoekers van de TU Delft gaan de staat van de iconische Zeelandbrug uitgebreid monitoren om onzekerheden wat betreft de restlevensduur beter in kaart te brengen. Het vijf kilometer lange fieldlab is vorige maand van start gegaan.
 Â
TU Delft gaat de komende twee jaar de staat van de Zeelandbrug â tussen Zierikzee en Kats â onderzoeken. De zestig jaar oude brug is binnenkort aan renovatie of vervanging toe. Voor het onderzoek is het Fieldlab Monitoring Zeelandbrug opgezet. Hierin werken de Provincie Zeeland, TU Delft, HZ University of Applied Sciences, ingenieursbureau Witteveen+Bos en stichting World Class Maintenance samen.
 Eliz-Mari Lourens is een van de betrokken onderzoekers bij het fieldlab. Zij is assistent professor Structural Monitoring and Identification aan de TU Delft en werkt al jaren aan algoritmen die kunnen helpen bij het monitoren van infrastructuur. âOm beslissingen te nemen over de renovatie van bruggen en andere kunstwerken, is het cruciaal om te weten in welke staat het werk zich bevindt. Er wordt dus veel onderzoek gedaan naar het monitoren van infrastructuur met behulp van speciaal ontworpen sensornetwerken in combinatie met slimme algoritmesâ, schetst Lourens.
Â
Van het lab naar de praktijk
Voor de onderzoekers is het een belangrijke stap om  aan de slag te gaan met monitoring van systemen op het niveau van infrastructuur zoals bruggen. âWe zetten verschillende soorten software en hardware â zoals sensoren â in. We weten na laboratoriumonderzoeken dat de methoden in theorie en op kleine schaal in gecontroleerde omstandigheden werken. Maar om echt impact te kunnen maken, moeten we het werkveld inâ, stelt Lourens. De Zeelandbrug is meteen een grote uitdaging. De brug is vijf kilometer lang en is een belangrijke verbinding voor veel Zeeuwen. Dagelijks rijden er ruim 15.000 voertuigen over de brug.
 âEr zijn verschillende omstandigheden die de brug langzaam aantasten, denk bijvoorbeeld aan het weer, de belasting door verkeer en het zoute zeewater. Deze omstandigheden zijn gekoppeld aan faalmechanismen die ervoor kunnen zorgen dat een onderdeel van een brug het uiteindelijk begeeft.â Dat laatste gebeurt zelden, benadrukt Lourens. âBij de bouw van bruggen en andere infrastructuur worden altijd grote veiligheidsmarges aangehouden en daarbij worden ook periodieke inspecties uitgevoerd. We hoeven echt niet bang te zijn dat een brug het zomaar begeeft.â
 4TU.Bouw
 De infrastructuur is een van de speerpunten binnen het samenwerkingsverband tussen de bouwkunde faculteiten van de vier technische universiteiten in Nederland, 4TU.Bouw. Het Domein Aanjaag Team (DAT) Infrastructuur richt zich op het initiëren van nieuw onderzoek en het bouwen van samenwerkingsverbanden met andere organisaties en bedrijven.
 Meer hierover lees je in dit artikel: https://www.4tu.nl/bouw/News/DutchArticles/Onze-infrastructuur-is-aan-vervanging-toe-innovatie-moet-sneller/
 Nauwkeurige meting met kabels
Hoe de onderzoekers de Zeelandbrug precies monitoren? âOmdat de brug zo lang is, moet er heel goed nagedacht worden over de te gebruiken sensortechnologie. Sensoren die lokaal gedrag meten, moeten slim geplaatst worden. Voor het in kaart brengen van het globale gedrag van de brug gebruiken we onder andere optische vezels. In dat geval leggen we een kabel die om de paar centimeter een meting doet â, legt de onderzoeker uit. Informatie uit de verschillende datastromen wordt geĂŻntegreerd met fysische kennis over het gedrag van de brug om tot een nauwkeurige voorspelling te komen. Â
 Optische vezels zijn duurzaam: de kabels gaan vaak langer mee dan verschillende sensoren. Dat zijn ook zaken waar we rekening mee houden bij het opzetten van dit soort fieldlabsâ, zegt Lourens.
 Betrouwbaarder model
Het doel van de onderzoekers is om over twee jaar een model te hebben dat betrouwbare herberekeningen kan maken. Van de Zeelandbrug, maar de opgedane kennis kan ook gebruik worden bij andere soortgelijke bruggen. âNu zijn de modellen die we gebruiken vaak nog deels gebaseerd op aannames, waardoor we te maken hebben met onzekere factoren. Die willen we zo veel mogelijk weghalenâ, stelt Lourens.
 Dat is niet alleen van groot belang voor de Zeelandbrug, maar ook voor de rest van de Nederlandse infrastructuur. Veel bruggen en wegen zijn tussen 1950 en 1970 aangelegd en beginnen nu slijtage te vertonen. Dat blijkt onder andere uit het rapport âDe staat van de infrastructuurâ van TNO dat vorig jaar is gepresenteerd. Daarnaast is het verkeer de afgelopen jaren toegenomen Ă©n steeds zwaarder geworden â denk aan meer en grotere vrachtwagens.
 Verschillende materialen, verschillende gevaren
Er kunnen veel verschillende problemen optreden in bruggen en andere vormen van infrastructuur. Het is afhankelijk van de materialen en manier waarop het gebruikt wordt. Beton en staal kunnen bijvoorbeeld scheuren, maar ook chemische processen zoals corrosie en carbonisatie kunnen materialen aantasten en daarmee de veiligheid van een brug in gevaar brengen. âMet beton heb je te maken met andere gevaren dan bij staal. Ieder materiaal gedraagt zich anders en brengt dus andere risicoâs met zich meeâ, zegt Lourens.
 Mens vs machine
Data-gedreven onderhoudsalgoritmes kunnen de periodieke, fysieke inspecties door mensen niet helemaal vervangen. âOmdat steeds meer bruggen extra aandacht nodig hebben, bieden deze technologieĂ«n mogelijkheden om op structurele basis te monitoren en rekenmodellen indien nodig bij te werken. Dat is met alleen fysieke inspecties minder goed mogelijk. Toch is het ook belangrijk om fysieke inspecties uit te voeren. De technologie meet alleen bepaalde parameters (specifieke elementen, red.), fysieke inspecties leveren vaak additionele informatie op.â
 De toekomst van de infrastructuur
Nu ligt de focus in het onderzoek nog met name op het vinden van goede manieren om bruggen en andere infrastructuur te monitoren. De komende jaren zal dit verschuiven naar de ontwikkeling van nieuwe technologieĂ«n om zo slim en duurzaam mogelijk renovaties uit te kunnen voeren. Daarin wordt ook de samenwerking met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld ingenieursbureaus en bouwbedrijven, belangrijker. Lourens: âAan de universiteiten ontwikkelen we nieuwe technologieĂ«n. Daarna is het aan bedrijven om het ook daadwerkelijk te implementeren in de praktijk.â